Guest User

Untitled

a guest
Jun 24th, 2018
94
0
Never
Not a member of Pastebin yet? Sign Up, it unlocks many cool features!
text 12.51 KB | None | 0 0
  1. Hoofdstuk 1 – Inleiding tot management
  2.  
  3. 4 functies van een manager:
  4. • Plannen
  5. • Organiseren
  6. • Leidinggeven
  7. • Controleren
  8.  
  9. 3 managementrollen volgens Henri Mintzberg
  10. • Inter-persoonlijke rollen
  11. o Boegbeeld. Vertegenwoordigd zijn organisatie naar buiten. Symbool voor de organisatie.
  12. • Informatieve rollen
  13. o Woordvoerder. Verspreidt informatie binnen organisatie. Spreekbuis voor buitenwereld.
  14. • Besluitvormende rollen
  15. o Ondernemer. Gaat over tot actie, neemt initiatieven, is een probleemoplosser en wijst taken toe.
  16.  
  17. Managementvaardigheden
  18. • Technische vaardigheden
  19. o Kennis en vakkundigheid in specialismen.
  20. • Menselijke vaardigheden
  21. o Vermogen tot samenwerken. Ze motiveren, leiden en inspireren.
  22. • Conceptuele vaardigheden.
  23. o Vaardigeden om ‘outside-the-box’ te denken.
  24.  
  25.  
  26. Hoofdstuk 2 – Inleiding tot organisatie
  27.  
  28. Organisatiestructuur bestaat uit 3 delen
  29. • Taken, rollen en verantwoordelijkheid
  30. • Autoriteitsrelaties: bevoegdheden voor bepaalde groepen
  31. • Communicatiepatronen: formele en informele communicatiekanalen
  32.  
  33. Organisatieculturen hebben twee functies
  34. • Het ontwikkelen van vaste patronen in de organisatie
  35. • Het verminderen van onzekerheden.
  36.  
  37. Cultuurmodellen
  38. Model 1: Harrison & Handy
  39. Volgens deze twee denkers zijn er de volgende culturen:
  40. • Machtscultuur
  41. o Enkele mensen hebben de totale macht over alle middelen. Komt vooral voor bij kleine bedrijven en politieke culturen. Ookwel het ‘Ferguson-model’.
  42. • Rolcultuur
  43. o Bureaucratische cultuur. Nadruk ligt op orde en voorspelbaarheid en je werk volgens de vele procedures van de organisatie uit te voeren. Komt veel voor bij overheidsorganen.
  44. • Taakcultuur
  45. o Nadruk ligt op het oplossen van niet alleen je eigen problemen, maar je inzet voor de organisatie. Veel samenwerking is vereist. Veelvoorkomend model bij werk op projectbasis.
  46. • Persoonscultuur
  47. o In de bovenstaande 3 is het individu ondergeschikt. Hier is dat tegenovergesteld: organisatie helpt het beste uit het individu te krijgen (groepspraktijk huisartsen)
  48.  
  49. Model 2: Deal & Kennedy
  50. Volgens deze twee wordt een cultuur gevormd door het soort risico en de snelheid van feedback.
  51. • Harde jongen/macho (hoog risico, snelle feedback)
  52. o Besluitvorming op basis van individualisme, concurrentiestrijd en bijgeloof. Voorbeelden zijn sportclubs
  53. • Alles of niets (hoog risico, langzame feedback)
  54. o Tonen veel respect voor deskundigheid, en zetten daar ook alles op in. Oudere is mentor voor de jongere. Voorbeeld is het leger.
  55. • Hard, intens werken (laag risico, snelle feedback)
  56. o Nadruk ligt op hard werken, teamverband en dynamiek. Voorbeelden zijn amateursportteams en grote supermarkten.
  57. • Proces (laag risico, langzame feedback)
  58. o Nemen minder risico, mede door de langzame feedback. Prioriteit is ‘dingen goed doen’. Voorbeelden zijn bestuursorganen zoals overheid en FIFA.
  59.  
  60.  
  61. Hoofdstuk 3 – Inleiding tot sport en haar structuren en organisaties
  62. 7 ontwikkelingsfasen van sport
  63. 1. Grondlegging. Ontstaan vanuit volkstraditie
  64. 2. Codificatie. Vorming van spelregels
  65. 3. Stratificatie. Vorming van niveaus en lagen.
  66. 4. Professionalisering. De beste spelers kunnen van de sport hun fulltime baan maken.
  67. 5. Postprofessionalisering. Splitsing van profs en amateurs in dezelfde sport.
  68. 6. Commercialisering. Opkomst van vercommercialisering (sponsoring); club wordt een merk
  69. 7. Postcommercialisering. Inkomsten van buiten de sport krijgen grote greep op de sport. (Champions League om 20.45 & opkopen van clubs door kapitaalkrachtig individu)
  70.  
  71.  
  72. Hoofdstuk 4 – Strategie  leidraad voor management
  73. Johnson en Scholes: “Strategie is de richting en scope (blikveld) van een organisatie over lange termijn.”
  74. Visie Ambitie op zeer lange termijn. “Daar wil ik naartoe”.
  75. Strategie Richting en scope van een organisatie over een lange termijn. “Met welke middelen kom ik daar”.
  76. Missie Opdracht ter vervulling van de strategie. “Deze actie is in lijn met mijn strategie”.
  77.  
  78.  
  79. De scope van een onderneming is de verscheidenheid aan producten en diensten die zij produceert en aanbiedt in verschillende markten. Drie factoren dragen bij tot inzicht in de omvang van een bepaalde scope:
  80. • De markt waarin de organisatie zich bevindt
  81. • De aangeboden product-/marktcombinaties (in welke markt zet je de producten neer?)
  82. • De betrokken marktsegmenten (in welke behoefte wordt de doelgroep voorzien?)
  83.  
  84. Macro
  85. De DESTEP-factoren bepalen uiteindelijk mede aan de toekomst van de organisatie.
  86.  
  87. Meso
  88. Vijf-krachtenmodel van Porter in een markt
  89. • Bedreiging door substituten
  90. • Onderhandelingspositie van kopers
  91. • Onderhandelingspositie van leveranciers
  92. • Bedreiging door nieuwe toetreders
  93. • Rivaliteit tussen de bestaande spelers in de markt
  94.  
  95. Strategieën om concurrentievoordeel te behalen
  96. Volgens Porter
  97. • Lage kostenstrategie
  98. o Creëer een kostenvoordeel t.o.v. je concurrenten
  99. • Differentiatiestrategie
  100. o Zet een unieke product-marktcombinatie neer. Uniekheid geeft voordeel.
  101. • Focusstrategie
  102. o Specificeer je op een enkel segment aan de hand van de voorgaande strategieën.
  103. Andere benadering
  104. • Leveren van koopmotief
  105. • Overtreffen van concurrent
  106. • Overtuigen consument
  107. • Behoud van huidige waarden
  108.  
  109.  
  110. Hoofdstuk 5 – Financiering in de sport
  111. Doel is om effectief management van kasstromen na te streven
  112. 4 belangrijke aspecten
  113. • Het effectief leiden van sportorganisaties
  114. • Inzicht in processen zodat besluitvorming beter kan
  115. • Zorgen dat de organisatie positieve kasstromen heeft (geen verlies)
  116. • Het bereiken van de organisatiedoelstellingen
  117.  
  118. 3 rollen accounting binnen sportorganisatie
  119. • Opsporen van belangrijke financiële informatie
  120. • Realistisch financiële waarden meten
  121. • Financiële informatie communiceren met internen en externen
  122.  
  123. Een financieel overzicht van een sportclub bestaat uit
  124. • Winst en verlies-rekening (UITGEWERKT!!)
  125. Omzet
  126. Kostprijs v/d omzet -
  127. Brutowinst
  128.  
  129. Bedrijfskosten -
  130. Bedrijfswinst
  131.  
  132. Afschrijving en amorrisatie -
  133. Nettowinst
  134.  
  135. Netto betaalde rente -
  136. Winst vóór belasting
  137.  
  138. Belasting -
  139. Winst ná belasting
  140.  
  141. Dividend -
  142. Ingehouden winst
  143.  
  144.  
  145. • Balans (activa – passiva)
  146. • Kasstroomoverzicht
  147. • Financiële ratio’s
  148.  
  149. Kasstroomoverzicht
  150. Inkomsten professionele organisatie
  151. • Sportomzet
  152. o Ticketing
  153. o Hospitality
  154. • Mediaomzet
  155. o Televisie
  156. o Internet
  157. • Commerciële omzet
  158. o Sponsoring
  159. o Merchandise
  160.  
  161. Inkomsten amateurorganisatie
  162. • Sportomzet
  163. o Lidmaatschap
  164. o Business Club
  165. • Commerciële omzet
  166. o Sponsoring
  167. o Merchandise
  168. o Portretrechten
  169.  
  170.  
  171. Hoofdstuk 8 – HRM in de sport
  172. Voor persoonlijkheden zijn er 5 factoren te onderscheiden, via het OCEAN-model:
  173. 1) Open
  174. a) Flexibel en sterk gericht op analyse en reflectie.
  175. 2) Consciëntieus
  176. a) Werkgericht, ijverig en ambitieus
  177. 3) Extravert
  178. a) Sterk gericht op mensen, assertief, goede sociale vaardigheden
  179. 4) Aardig
  180. a) Gaan uit van vertrouwen in elkaar en geneigd tot geïntegreerd samenwerken
  181. 5) Nuchter
  182. a) Kalm, interne controle, neiging tot overreageren op teleurstellingen
  183.  
  184.  
  185.  
  186. Motivatietheorieën
  187.  
  188. • Maslow 
  189. • McClelland
  190. • Herzberg
  191.  
  192. McClelland
  193. • Behoefte aan macht
  194. o Hoger management
  195. • Behoefte aan geborgenheid
  196. o Sociale contacten
  197. • Behoefte aan presteren
  198. o Sterk individueel gericht
  199.  
  200. Herzberg
  201. • Dissatisfies (hygiënefactoren)
  202. o Extrinsiek (veiligheid, salaris, eigen werkplek)
  203.  Afwezigheid leidt tot ontevredenheid
  204.  Bevrediging leidt tot neutrale toestand
  205. • Satisfiers (motivatoren)
  206. o Intrinsiek (erkenning, verantwoordelijkheid, doorgroeimogelijkheden)
  207.  Afwezigheid leidt tot neutrale toestand
  208.  Bevrediging leidt tot tevredenheid
  209.  
  210. Een zijn drie vormen van onderlinge afhankelijkheid op de werkvloer.
  211. • Samengevoegde onderlinge afhankelijkheid
  212. o Elk individu kan afhankelijk, in eigen tempo werken
  213. • Opeenvolgende onderlinge afhankelijkheid
  214. o Het werk van B hangt af van het werk dat door A is gedaan
  215.  fabriekslijn
  216. • Wederkerige onderlinge afhankelijkheid
  217. o Werknemers zijn van elkaar afhankelijk en kunnen niet zonder elkaar presteren
  218.  
  219. Er zijn drie leiderschapsrollen
  220. • Inter-persoonlijk
  221. o Is het boegbeeld van de organisatie, wordt gebruikt om zijn externe netwerk
  222. • Informationeel
  223. o Is een woordvoerder en verspreider van het nieuws in de organisatie
  224. • Besluitvormer
  225. o Is de ondernemer, de oplosser van vraagstukken en de onderhandelaar
  226.  
  227. Er zijn ook drie leiderschapsstijlen
  228. • Autoritair leiderschap
  229. o Eén persoon bepaald alles; strikte hiërarchie
  230. • Democratisch leiderschap
  231. o De meeste stemmen gelden
  232. • Participerend leiderschap
  233. o Medewerkers zijn adviserend.
  234.  
  235. Charismatisch leiderschap
  236. • Veel voorkomend leiderschap hedendaags (Marco van Basten)
  237. • Staat bekend als nemer van grote persoonlijke risico’s.
  238. • Heeft groot zelfvertrouwen
  239. • Stelt hoge eisen aan zichzelf en de omgeving
  240.  
  241. Nieuwe inzichten in leiderschap
  242. Een nieuwe manier van leiderschap wordt gemeten aan de hand van emotionele intelligentie (EQ). Je EQ is het geheel van niet-cognitieve vaardigheden, dus niet aangeleerde vaardigheden, welke medebepalend zijn voor het behalen van successen met de organisatie. Je EQ bestaat uit 5 onderdelen
  243. • Zelfbewustzijn. Het vermogen te weten wat je voelt
  244. • Zelfsturing. Het vermogen de eigen emoties in goede banen te leiden
  245. • Zelfmotivatie. Het vermogen te volharden bij tegenslagen en mislukkingen
  246. • Empathie. Het vermogen de emoties van anderen aan te voelen
  247. • Sociale vaardigheden. Het vermogen goed om te gaan met de emoties van anderen
  248.  
  249. 5 hoofdmethoden voor HR-managers
  250. • terugtreken
  251. o feitelijke of mogelijke situatie vermijden of je eruit terugtrekken
  252. • sussen
  253. o nadruk te leggen op overeenkomsten, verschillen onder het kleed vegen
  254. • compromissen sluiten
  255. o onderhandelen tot een oplossing die voor beide partijen bevredigend is
  256. • forceren
  257. o eigen opvatting doordrukken
  258. • confronteren
  259. o beide partijen aan het woord laten, naar elkaar luisteren.
  260.  
  261.  
  262.  
  263. Hoofdstuk 9 – Operationeel management
  264. 3 managementtools
  265. • kwaliteitsmanagement
  266. • prestatiemanagement
  267. o het stimuleren de strategie volgens plan uit te voeren
  268. • risicomanagement
  269. o het omgaan met mogelijke oorzaken die de dagelijkse bezigheden verstoren.
  270.  
  271. Eigenschappen operations strategie
  272. • onderling consistent
  273. • complementair
  274. • afgeleide van ondernemingsstrategie
  275.  
  276. Kwaliteit volgens verschillende benaderingen
  277. • bovenzintuiglijke benadering
  278. o van nature excellent; niet duidelijk meetbaar
  279. • productiegerichte benadering
  280. o voldoen aan bepaalde specificaties/kwaliteitsnormen
  281. • gebruikersgerichte benadering
  282. o voldoen aan de eisen van de klant/gebruiker
  283. • productgerichte benadering
  284. o meetbare eigenschappen zoals volume en capaciteit
  285. • waardegerichte benadering
  286. o value of money; prijs/kwaliteitsverhouding
  287.  
  288. Het Gap-model (Schulp)
  289. Dit illustreert het gat wat ontstaan is van wat de klant van het product verwacht en hoe hij deze ervaart. Dit gat kan mogelijk een of meerdere van de volgende oorzaken hebben.
  290. 1) De wensen van de klanten zijn niet bekend
  291. a) Maatregel: leer de verwachting van de klant kennen (marktonderzoek)
  292. b) Maatregel: verbeter de communicatie tussen het contactpersoneel en het management
  293. 2) De wensen zijn bekend maar kunnen niet goed vertaald worden
  294. a) Maatregel: Zorg dat het management kwaliteit nastreeft welke de klant wil.
  295. b) Maatregel: Formuleer klantgerichte standaarden voor de kwaliteit
  296. 3) De normen zijn bekend maar het personeel kan/wil niet aan de eisen voldoen
  297. a) Maatregel: Zorg ervoor dat de dienstverlening aan de eisen voldoet (training van personeel)
  298. b) Maatregel: Meet de presentaties van het personeel en geef regelmatig feedback
  299. 4) Er is een verschil tussen wat gecommuniceerd wordt en de ervaring van het product
  300. a) Maatregel: Zorg dat de beloftes realistisch zijn
  301. b) Maatregel: Vraag de input van medewerkers bij de externe communicatie
  302.  
  303.  
  304. Crisismanagement in 3 stappen
  305. • Fase 1: incident voor de crisis
  306. o In deze fase wordt de kiem van de crisis gelegd
  307. • Fase 2: crisisincident
  308. o Hoe de organisatie de crisis oppakt, bepaald de impact
  309. • Fase 3: incident na de crisis
  310. o Reflectie welke les er geleerd kan worden uit de crisis
  311. Om effectief de risico’s in te schatten, moeten de volgende regels in acht genomen worden
  312. • Identificeer dreigingen en risico’s
  313. • Bepaal welke invloed ze kunnen hebben op de bedrijfsvoering
  314. • Bepaal hoe groot deze invloed zal zijn
  315. • Afwegen van alternatieven: vermijden, uitstellen, reduceren of overdragen aan derden
Add Comment
Please, Sign In to add comment